zondag 30 december 2012

Nachtburgemeester (lange versie)


Beernd Mostert zweet overvloedig in zijn officiële, winterse kleding. Peinzend uitkijkend over het Gouverneursplein, probeert hij te besluiten of klimaatveranderingen nu wel of niet tot de bestuurlijke competentie behoren. De aanleg van een tijdelijke ijsbaan beneden hem op het centrale plein van de stad, in zijn optiek zeker wel, evenals de invoering van een wietpas, de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers en het vast stellen van de hoogte van de lokale belasting. De beslissing of iets wel of niet tot de bestuurlijke competentie behoort, maakt het leven zo'n stuk gemakkelijker! Zo ja, dan neem je maatregelen en dan doe je er wat aan! Zo nee, dan...ach...

Beernd Mostert voelt zich oprecht dankbaar dat hij zich in dienst heeft kunnen stellen van een maakbare samenleving. Wanneer hij zo over het Gouverneursplein uitkijkt, met al die mensen, zowel Granendamse inwoners als bezoekers, die druk bezig zijn de tijd tussen kerst en nieuwjaar op een gezellige wijze te overbruggen, dan voelt het net alsof de stad voor een deel ook zijn schepping is. De grote kerstboom zal nog tot driekoningen de sfeer op het plein blijven verhogen. Het is hem gelukt om dit jaar een boom van een forse dertig meter te vinden. De verlichting bestaat uit knipperende rood/groene lampjes, uit lange slierten helgele lampjes die op de meest onverwachte momenten mooie Granendamse kerstspreuken vormen en uit blauwwitte lichtjes die als smeltende ijsdruppels eindeloos naar beneden vallen. Het gemeentebestuur staat geen enkele versiering toe, die zou kunnen verwijzen naar een specifieke religie of ideologie. Iedereen moet zich in Granendam welkom voelen. De traag invallende duisternis transformeert het plein tot een nostalgisch feërieke plek van intiem samenzijn.

De reusachtige Granendamse kerstboom staat aan de kop van de honderd meter lange ijsbaan, die vlak voor de kerst is aangelegd. In eindeloze cirkels draaien enthousiaste ouders en kinderen hun rondjes. Links van de ijsbaan is de markt, met muziek, een oliebollenkraam en rijen drukbezochte kraampjes. Rechts, afgeschermd door de kerktoren, weet hij een winterterras met straalkachels op palen, erwtensoep en warme wijn. Waarschijnlijk is elke stoel op het terras bezet, een van de voordelen van een ijs- en sneeuwvrije december. De Granendamse middenstand kan tevreden zijn. En dat is een goed ding in deze tijd van crisis.

Zijn blik wordt getrokken door een eenzame figuur, die met een ruime bocht om de kerktoren heen komt. Een oudere man, geheel gekleed in het zwart. Met zijn linkerhand draagt hij een houten klapstoel. Onder zijn rechterarm houdt hij een donkerbruin foedraal geklemd. Zijn gezicht gaat verscholen onder een reusachtige, zwarte hoge hoed. Alleen een kort grijs sikje is te zien, met daarboven een strakke mond en de zweem van een snor. Beernd Mostert ademt langzaam in door zijn neus en uit door zijn mond: drie tellen in, drie tellen uit. De oudere man is weer keurig op tijd. Elke keer vlak voordat dat het helemaal donker wordt, komt hij op zijn gemak langs de kerktoren de Gouverneurstraat in wandelen. Zonder op of om te kijken loopt de man vervolgens langs de zijkant van de kerk, passeert een ambtelijk pleintje en blijft dan steevast staan vlak onder de erker drie verdiepingen hoger ,waar Beernd Mostert achter het zijraam toekijkt. Het lijkt dan alsof de man even moet aarzelen. Hij werpt een vlugge blik omhoog en kijkt dan nadrukkelijk de straat op een neer om in een paar rustige stappen over te steken. Beernd Mostert beantwoordt de blik met een grimlach. Hij is ervan overtuigd dat de ander hem van beneden af niet kan zien. Zou de man daar echter toch elke avond op hopen? Dat zij elkaar even in de ogen kunnen kijken, heel even contact maken, een woordeloze afspraak bevestigen?

Aan de overzijde van de straat klapt de man de stoel uit en gaat zitten. Het foedraal plaatst hij voorzichtig tussen zijn benen voor hem. Zijn beide handen legt op de bovenzijde. Dan laat hij zijn kin rusten op zijn handen. Dat is het enige wat hij doet. Elke avond. Wanneer Beernd Mostert na weer een uitgelopen avondvergadering het pand verlaat op weg naar zijn welverdiende rust, dan is de man er altijd nog steeds: even roerloos en schijnbaar ontspannen. Alleen de ogen bewegen. Omhoog naar de erker van Beernd Mostert's werkkamer. Naar links of rechts al er verkeer en wandelaars naderen. Hij reageert nauwelijks als mensen hem groeten. Hij zit en kijkt. 's Morgens als Beernd Mostert weer vol goede moed een nieuwe dag wil beginnen is hij altijd weer verdwenen.

Wie hij is, of wat hij komt doen? Beernd Mostert weet het niet. Een stille actievoerder? Hoe lang zit hij daar al? Een paar weken? Beernd Mostert fronst in concentratie de wenkbrauwen. Misschien al langer. Een paar maanden? Nu hij er over nadenkt, sinds de dagen weigeren kouder te worden, ziet hij de man tegen elke avond verschijnen, inclusief zijn stoel en zijn foedraal. Zou hij hier zijn om te protesteren tegen ongewenste klimaatveranderingen? Nee, dat kan niet! Onmogelijk! Ze hebben toch helemaal nog niet de toenemende veranderingen in het klimaat tot het bestuurlijke domein verklaart!? Opeens krijgt hij zin in een goede sigaar. Voor zijn geestesoog steekt hij de brand in een omvangrijke havanna. Hij proeft de rook op zijn tong en het woord 'domein'. Bestuurlijk... domein... Misschien klinkt dat nog beter dan 'bestuurlijke competentie'?

Hij verplaatst zich naar het brede middenraam van de erker en kijkt neer op de zwarte hoge hoed aan de overkant. Zijn rookbehoefte neemt sterk toe. Zijn borst trekt krampachtig samen in heftig verlangen. Het is echter binnen de bestuurlijke (...?...) gebleken om werkkamers in openbare gebouwen rookvrij te verklaren. In een goed getimede pavloviaanse reactie hoest Beernd Mostert kort en heftig. In twee stappen staat hij achter zijn bureau en schenkt een glas cognac in. Terug bij het raam ziet hij hoe de man aan de overkant omhoog kijkt. Verwijtend? Hoezo!?

Nu heeft hij er schoon genoeg van. In een slok slaat hij de cognac achterover en haast zich waardig de kamer uit. Met twee treden tegelijk daalt hij de trap af. Verbaasde hoofden kijken om de hoek van diverse deuren. "Het is... eh... al... eh... goed!", bromt Beernd Mostert zo laag mogelijk, als een reeds kalende man naar voren snelt om de deur open te doen. Hij glimlachtverontschuldigend naar man. Diens tomeloze ambitie verwarmt zijn hart. Wie weet zullen ze ooit nog eens samen een ministerie bestormen en op nieuwe, behoudende en handhavende wijze het land gaan redden van de ondergang.
Achter hem valt de deur dicht. Voor het eerst in vele jaren loopt Beernd Mostert niet direct richting Gouverneursplein, maar slaat links af, loopt onder de erker van zijn werkkamer door en steekt de straat over. De oudere man zit achteruit op zijn stoel. Zijn hogehoed raakt de muur achter hem. De handen heeft hij over elkaar geslagen. Tussen zijn benen klemt hij het foedraal. Zijn lichtgrijze ogen staan nieuwsgierig. Beernd Mostert staat recht voor hem en zwijgt.

"Koud?" vraagt de oudere man vriendelijk.
Zie je wel denkt! denkt Beernd Mostert. Had ik toch gelijk. Gaat het weer om een of andere mulieuactivist! Hij trekt het jasje van zijn driedelig maatpak wat dichter om zich heen. Hier in de schaduw is het kouder, dan hij had verwacht. Je kunt ook niet àlles regelen. Als die activisten eens wisten hoe zwaar zijn ambt was. Hoe veel vragen, klachten en verlangens er dagelijks op hem en zijn medewerkers afkwamen. Deden hij en zijn mensen soms niet hun uiterste best? Waar bleef het vertrouwen van de burger?
Omstandig zoekend kijkt Beernd Mostert om zich heen naar een plek om te zitten of tegen aan te leunen.

Vanaf het Gouverneursplein komt een groepje luidruchtige mensen aanlopen. Ze aarzelen even bij het passeren van de twee mannen. Het lijkt alsof ze willen groeten. Dan lopen ze echter beide mannen nadrukkelijk negerend door, een stuk rustiger dan even tevoren.
Beernd Mostert observeert de oudere man. De manier waarop hij zijn hoofd laat rusten op zijn handen, de rechtheid van zijn rug, de beweeglijke ogen, alles straalt alertheid uit. En rust. Beernd Mostert zwijgt. Voor het eerst sinds jaren heeft hij het gevoel dat hij geen woorden kan vinden om te zeggen. Hij probeert te zien, wat de oudere man ziet. Vanuit zijn ooghoeken houdt hij de ander scherp in de gaten. Waar de blik van de ander heengaat, probeert hij met de zijne te volgen. Hij ziet lichtjes helderder worden in de toenemende duisternis. Hij ziet mensen vrolijk over het Gouverneursplein zwerven. Hij hoort gelach, gevloek, geschreeuw, luidkeels gevoerde gesprekken en het schurende geluid van glijdende ijzers over het ijs. Met enige regelmaat komen auto’s, fietsers en wandelaars langslopen. Zodra ze de Gouverneursstraat inkomen heeft hun blik hen al gevonden. Bijna nonchalant volgen ze elke passant tot deze weer uit het zicht zijn verdwenen. Sommigen brengen de moed op om te groeten, anderen snellen met afgewend hoofd voorbij of schijnbaar diep verzonken in elkaar en hun gesprek. Beernd Mostert voelt zich de waarnemer van een vertrouwde beeld van een doordeweekse winteravond in Granendam. Hij kan niet langer een glimlach onderdrukken. Zo kent hij deze stad. Dit is zìjn stad.

Alleen de man tegenover hem is een raadsel. Beernd Mostert recht zijn rug, fronst zijn wenkbrauwen en verlaagt zijn stem.
“Wie bent u? Wat doet u hier elke avond buiten op die stoel?”
“Kijken”, is het antwoord. “Kijken èn zien”, voegt hij bedachtzaam knikkend er aan toe. “Jullie daarbinnen zien niet zo veel. Jullie weten nog niet de helft van wat er hier buiten gaande is.”
“Wat dan!?”, reageert Beernd Mostert geïrriteerd.
“Kijk zelf maar.”
De oude man komt rustig overeind en biedt Beernd Mostert zijn stoel aan. Voorzichtig legt hij het foedraal in diens armen. Dit voelt zwaarder aan dan verwacht. Peinzend draait Beernd Mostert het foedraal een paar maal rond in de handen.
“Voor alle zekerheid”, zegt de oudere man. “Alleen in uiterste gevallen van nood gebruiken.”
Dan draait hij zich om en loopt langzaam in de richting van het Gouverneursplein.
Aan de overzijde van de straat verschijnt een lichtelijk kalende ambtenaar met een lange winterjas over de arm. Bezorgd kijkt hij naar Beernd Mostert op zijn klapstoel.

“Als ik u was, zou ik gewoon eens een tijdje op die stoel blijven zaan zitten.”
De oudere man blijft staan en half omgedraaid kijkt hij naar Beernd Mostert. Deze klemt het foedraal stevig tussen de knieën en wenkt dwingend de ambtenaar met de jas over te steken.
“Verrassend wat je dan niet allemaal over je eigen stad ontdekt, als je een aantal nachten hier doorbrengt . Bijzonder. Heel bijzonder. Leerzaam zou ik het willen noemen. Voor elke stadsbestuurder aan te raden. Biedt echt een geheel ander perspectief. Heel verhelderend.”

Marcel van der Pol
30 december 2012

donderdag 22 november 2012

Het Allegorische Verhaal

Een ALLEGORISCH VERHAAL kan soms veel meer zeggen, dan een uitrgebreide les, training of advies. 
En zelfs al staat er aan het einde een moraal (waar ik absoluut géén voorstander van ben), dan nog geeft het veel vrijheid voor eigen interpretaties, zoektochten en betekenisgevingen. Zie voorbeeld 1 (he Body Meeting). 
Voorbeeld 2 (zoo-academie) heeft geen expliciete moraal. Je kunt deze halen uit het einde. Je kunt echter ook een andere interpretatie, keuze kiezen.

Dat is volgens mij de kracht van een goed allegorisch verhaal. Dat je als lezer geprikkeld wordt zelf op zoek te gaan naar betekenis, zin en toepassing. Ik spreek zelf dan ook liever over een metafoor (cf. Joseph Campbell), vooral als het verhaal een zekere 'openheid' heeft en daarmee de lezer aanzet tot onderzoek. 

Elke leider vertelt verhalen, vrijwel altijd met een allegorisch element. De kracht van een leider openbaart in de vraag of deze in staat is tot loslaten van de eigen ingevoegde interpretatie  en ruimte geeft aan de zoektocht van diens gehoor, of niet.

Twee voorbeelden. Twee beelden toegevoegd.
Los van de tekst zeggen soms beelden ook niet veel meer dan woorden.
Misschien is het goed vertellen van allegorische verhalen ook wel als weven of schilderen met woorden tot de luisteraar/lezer zijn of haar eigen beelden heeft gecreëerd.
Marcel van der Pol
Reageren? Dat kan....
=================================
Voorbeeld 1: The Body Meeting

The organs of the body were having a meeting, trying to decide who was
In charge. Each organ took a turn to speak up:

Brain......... I should be in charge because I run all body functions.
Blood........ I should be in charge because I circulate oxygen for the brain.
Stomach... I should be in charge because I process food to the brain.
Legs......... I should be in charge because I take the brain where it Wants to go.
Eyes......... I should be in charge because I let the brain see where it's going.
Asshole.....I should be in charge because I get rid of your waste.

All the other parts laughed so hard and this made the asshole very mad.
To prove his point, the asshole immediately slammed tightly closed and
Stayed that way for 6 days, refusing to rid the body of any waste whatsoever.

Day 1 - Brain got a terrible headache and cried out for relief
Day 2 - Stomach got bloated and began to ache terribly
Day 3 - Legs got cramps and became unstable
Day 4 - Eyes became watery and vision became blurred
Day 5 - Blood became toxic and poisoned the body
Day 6 -The other organs agreed to let the asshole be in charge.

*MORAL OF THE STORY: NO MATTER WHO YOU ARE, OR HOW IMPORTANT YOU THINK
YOU ARE, YOU WILL FIND THAT IT IS ALWAYS THE ASSHOLE THAT IS IN
CHARGE.*


===============================
Voorbeeld 2:  De Zoo-Academie

 Er waren eens dieren die vonden dat ze meer moesten doen aan het onderwijs.  Dus besloten ze een school op te richten.  Ze stelden een lesprogramma samen dat bestond uit hardlopen, klimmen, zwemmen en vliegen.  En om het makkelijk te maken, kregen alle dieren hetzelfde vakkenpakket.

De eend kon geweldig zwemmen; zelfs beter dan zijn leraar.  Maar in hardlopen was hij slecht.  Om dat bij te spijkeren, kreeg hij hardlopen tijdens de zwemuren en moest hij na blijven voor extra looplessen.  Tenslotte waren zijn poten zo toegetakeld dat hij ook met zwemmen niet verder kwam dan een 6. Maar de schoolleiding vond dat acceptabel, dus niemand maakte er zich zorgen over, behalve de eend zelf.
Het konijn begon met hardlopen als beste van de klas, maar kreeg een zenuwinzinking omdat hij bij het zwemmen nog zoveel te leren had.
De eekhoorn kon geweldig klimmen totdat het verkeerd ging met vliegen, omdat haar leraar perse wilde dat ze op de grond landde in plaats van op een andere tak.  Ze kreeg gebroken nagels omdat ze teveel oefende en had uiteindelijk een 6 voor klimmen en een 5 voor vliegen.
De adelaar was een probleemkind en werd streng aangepakt.  Bij de klimlessen was hij steeds als eerste in de top van de boom, maar hij stond erop dat op zijn eigen manier te doen.
Aan het eind van het schooljaar was het hoogste gemiddelde cijfer voor de vliegende bergaap, die redelijk kon klimmen, kon hardlopen en ook nog een beetje kon zwemmen en vliegen.

Hij mocht namens de leerlingen de ouders en docenten toespreken.  De andere dieren zaten er bedrukt bij.  De meeste waren gezakt in twee van de vakken en in de andere twee waren hun prestaties achteruit gegaan.


vrijdag 9 november 2012

Speelweide met zes Spelers

NB. English version: Playground

Nog een verhaal/voorstelling uit Zuid Afrika, een allegorie over apartheid. Ik gebruik het veel als onderdeel van De dans van de held. Tenslotte gaat het over tegenstellingen, over conflicten en hoe die kunnen blijven bestaan. Ooit heb ik het al een van mijn eerste Verhaal van de Maand voor Keridwen gebruikt (2004). Met dank aan Vernon Februari, die het heeft geschreven en Anne van Delft, die mij het heeft verteld. 
Vorige maand (oktober 2012) heb ik het ook bij The Dance of the Hero in Zuid Afrika gebruikt. Spannend, vooral vanwege het beladen thema. En toch, het werkte!. Schakelen in perspectief is bijna altijd een doorslaggevende stap in de oplossing een probleem.


Verhaal van de Maand, augustus 2004

Stel u de plek van gisteren voor: een veldje in de middag zon. Rechts verschijnen een paar jonge muizen in beeld. De eerste keer, dat ze zonder toezicht van hun ouders de wereld ontdekken. Wat vinden ze? Een ware speelplek: zand, gras, met hier en daar een heuveltje. De mogelijkheden zijn grenzeloos. Dan van links: onbekende wezens. Niet groot. Wel laag bij de grond, langgerekt en met een gladde huid. De muisjes aarzelen. De nieuwkomers wachtten af. Ook zij hebben de anderen nog nimmer eerder gezien. Alleen het achterste gedeelte van elk diertje komt hen enigszins bekend voor. De rest is hen zo harig en zo bol.
Echt lang houden ze deze impasse niet vol. De speelplek wacht. Bovendien wat kun je allemaal niet aan elkaar ontdekken? Of wat kun je met elkaar niet doen? Glijden langs de gladde ruggen. Blindemannetje spelen met snorharen. Mogelijkheden eindeloos.

Als de zon ondergaat en langer wordende schaduwen over het veldje en de spelende dieren glijden, gaan beide partijen moe maar voldaan en vol verhalen naar huis. Moeder Muis is woedend. Hebben ze niet beseft in welk gevaar ze hebben verkeerd? Slangen zijn niet om mee te spelen. Slangen zijn onbetrouwbaar. Voor je het weet ben je opgegeten. Voor straf zonder eten op bed!
Moeder Slang is des duivels. Typisch iets voor de moderne jeugd. Sloof je je uit voor een verantwoorde maaltijd, laten ze buiten zo maar lekkere, voedselrijke hapjes liggen. Voor straf zonder eten op bed!

Als de volgende ochtend, de zon opkomt boven een van de mooiste speelplekjes, ziet de wereld er toch opeens geheel anders uit.

Mestkevers vs. Mieren




De Zuid-Afrikaanse fabel waarop onderstaand verhaal is gebaseerd, vond ik zomer 2011 op onze reis door West-Australië (Kimberleys). Het schaarse wereldnieuws dat daar tot ons doordrong bleek zwanger van een Arabische Lente. Onder het schrijven zelf spookten beelden uit mijn voorstellingen over de verschillende Afrikaanse volken, Poolse Joden, Noord-Amerikaanse vlakte-indianen en Friezen onder koning Redbad  door mijn hoofd. Eerlijk gezegd zou dit verhaal overal in de wereld kunnen spelen, zelfs hier en nu in Nederland, zolang er maar mestkevers en mieren voorkomen. In ieder geval is het een typisch De dans van de held-verhaal. Het daagt je uit om van perspectief te wisselen.

Nu terug van mijn eerste reis naar Zuid Afrika, kan ik het uiteraard niet laten om naast blogs over het werk dat ik daar heb mogen doen met De dans van de held, ook verhalen over Zuid Afrika aan deze blog toe te voegen. Dit is er één van. Veel leesplezier

Keridwen Verhaal van de Maand, november 2011


Mestkever zijn betekent hard werken. Mestkever kun je alleen worden als je een kever met een missie bent. Je moet bereid zijn de veiligheid van je heuvel te verlaten. Je moet afdalen naar de vlakte en daar op zoek gaan naar kwalitatief hoogstaande mest. Dat is best gevaarlijk. Het kan zo maar gebeuren dat een of andere onverlaat je als concurrent beschouwt, of nog erger als smakelijk hapje beschouwt en je voortijdig aan je eind doet komen. Die moet vers zijn, nog ná dampend van de vorige eigenaar. Bovendien moet ze stevig genoeg zijn om delen af te splitsen en om te vormen tot een keurige bal, die je vervolgens weer met gevaar voor eigen leven terug de heuvels in moet brengen. Nee, Mestkever zijn is niet een pretje. Als je echter weet wat je wilt, bereidt bent om allerlei tegenslagen te verdragen en ongemakken te gedogen en door te zetten, dan is de beloning groot. Een individuele mestbal is meestal omvangrijker dan de mestkever die hem mee moet zeulen. Je moet als rechtgeaarde Mestkever zelfs je transporttechniek aanpassen. Een adequate Mestkever loopt achteruit en duwt met zijn achterpoten onderhavige mestbal in de goede richting. Soms valt het mee en weet je zo'n mestbal in een vloeiende beweging richtingheuvels te krijgen. Soms valt het tegen en moet je keer op keer de bal in een ware tantaluskwelling hetzelfde hellinkje op zien te duwen. En toch, als uiteindelijk de mestbal op de juiste plek is aangekomen, en het feestmaal begint, dan weet je weer wat de zin was van al dat eindeloze geploeter en waarom je een Mestkever bent.

 Op een vroege ochtend, ruim voordat de zon haar bijnaam ‘de koperen ploert' kon verdienen, manoeuvreerde de Kever een mestbal, anderhalf zijn eigen grootte, langs een zooitje ongeregelde takken en tegen een helling op. Deze zelfde takken werden ook door een groep Mieren gebruikt als snelle verbinding tussen hun hol in de grond en allerlei nabij gelegen stukjes natuur, die voor een Mier heel interessant waren. Vol bewondering volgden ze de bewegingen van de Kever. Die wist van geen opgeven. Elke tak, die voor hen een snelwegfunctie had, vormde voor de Kever en zijn mestbal een groot obstakel dat overwonnen moest worden. Keer op keer ging hij onderuit, maar even zo vaak probeerde hij achterwaarts de mestbal over een tak heen te rollen.

Na een tijdje begonnen de belangstellende Mieren door te krijgen waar deze Vreemdeling mee bezig was: hij wilde de mestbal voorbij de takken krijgen. Waarom was ietwat onduidelijk. Ook hier op de vlakte was het toch mogelijk om mestballen te consumeren?
Desalniettemin schoten enkele Mieren de Kever half gevraagd, half ongevraagd te hulp en met vereende krachten werd de mestbal enkele meters verder in de richting van de heuvel getransporteerd. De Kever moest zichzelf toegeven dat hij best opgelucht was, dat ze zamen voorbij de takken waren gekomen. Hij bedankte de Mieren vriendelijk en beloonde iedereen die had geholpen met een hapje mest. Hier waren de Mieren weer blij mee en daarom best bereid om de Kever nog een paar stapjes verder te helpen. Deze stemde minzaam in. Als zij - Mieren - bereid waren deze mestbal van hem - Mestkever - bij de heuvel omhoog te rollen tot het verlangde punt was hij bereid om een groter deel van zijn mestbal af te staan. Dat stond de Mieren wel aan. Vrolijk snaterend begonnen ze onder begeleidend commentaar van de Kever aan de lange weg omhoog.  Lang voor het einde van hun tocht waren ze reeds stilgevallen. Het was hard werken. Het was zweten. Het waren gebalde spieren en gekromde ruggen. Er was geen tijd voor vrolijk gepraat zoals anders, wanneer ze met hun eigen meer Mierendingen bezig waren. Op commando van de Kever lieten eindelijk ze de mestbal los. Deze rolde nog even heen en weer en kwam toen tot stilstand tegen een grote steen. De Kever begon vol energie stukjes mest af te breken en uit te delen. Gretig zetten de Mieren hun mandibulae in de smakelijke hap.

"Morgen weer?" vroeg de Kever, die rustig achter de zwoegende Mieren aanlopend, tijd en rust genoeg had gehad om op interessante ideeën te komen. "Morgen komen jullie met mij mee de vlakte op. Ik maak een mooie mestbal. Jullie slepen die hier naar boven en ik geef jullie een flinke poot vol goede mest. Wat denken jullie daarvan?"
De mest smaakte zo goed, dat de Mieren met volle bek enthousiast knikkend instemden. Thuis vertelden ze enthousiaste verhalen over de generositeit van de Kever.

De volgende morgen, in het uur dat de zon haar bijnaam begon te verdienen, stonden de Mieren klaar om de Kever te helpen zijn kostbare mestballen de heuvels in te brengen. Wie en wat ze ook zagen, ze zagen geen kever noch zijn mestbal. Teleurgesteld togen ze weer naar huis en vermaakten zich met die typische Mierendingen, waarmee ze zich altijd al hadden bezig gehouden.

Even na de middag merkten ze de Kever op, die zwoegend en zwetend met zijn mestbal voorbij kwam.
"Waar was je nou?" riepen de Mieren.
"Dit is potverdriedubbeltjes mijn derde al", gromde de Kever tussen zijn tanden door en liep verder.
"En dat zonder jullie hulp", voegde hij daar luid over zijn schouder aan toe. Lichtelijk confuus, niet zeker wetend of ze zich nu beschaamd of niet moesten voelen, volgden de Mieren op korte afstand. Een paar staken een helpende poot uit, die grommend werd geaccepteerd.
"Waar was u nou?" vroegen de Mieren beleefd toen ze op de juiste plek in de heuvels waren aangekomen.
"Aan het werk natuurlijk. Wie mest wil eten, moet eerst werken. Bij mijn dèrde mestbal pas komen jullie opdagen. Mooi is dat! Ga nou maar weg, ik heb honger!"
Schoorvoetend deden de Mieren een stapje achteruit. Ze begrepen dat er vandaag niet echt meer een feestmaal in zat. De Kever deed zich tegoed en leek de Mieren vergeten. Toen hij echter klaar was, brak hij, alsof deze gedachte hem nu pas te binnenschoot, een paar kleine stukjes mest af en gaf die aan die Mieren, die toch nog een pootje hadden uitgestoken. Het water liep de toeschouwers in de bek.
"Kom morgen op tijd, doe je best en je krijgt voldoende mest" hield hij de verzamelde Mieren voor.
De volgende dag waren alle mieren op tijd. Ze werkten hard en werden beloond met een nauwkeurig afgewogen brok mest. Moe maar voldaan daalden ze de heuvel af naar huis en verdeelden de ontvangen mest onder de achtergebleven vrouwen en kinderen. Toen alles op was gingen ze slapen, want de volgende dag zou weer een lange, hete, vermoeiende dag worden.

Binnen de kortste keren had de Kever een uitstekend functionerend systeem uitgedacht van talloze Mieren die hard werkend zijn mestballen van vlakte naar boven in de heuvel brachten en beloond werden met een brokken mest genoeg voor iedereen tot de volgende dag. Ik heb de hersenen, dacht de Kever, en zij zijn mijn poten. Hoef ik ook niet steeds achteruit te lopen.  Ze werken en ik houd het overzicht (dat gaat vooruitlopend veel beter). Laat mij nou maar de kwalitatief beste mest verzamelen, laat hen nou maar zorgen dat deze op de juiste plek komt. Indien nodig zorg ik wel voor bijsturing onderweg, of een beetje orde, daar zorgt mijn knoet wel voor. Ik houd wel bij wie hard genoeg werkt en wie niet. Wie niet werkt zal ook niet eten. Zo steekt het leven toch in elkaar? Hij zakte genoegzaam onderuit tegen zijn meest geliefde steen en zuchtte tevreden. De verhoudingen waren duidelijk. Zo zag hij het leven graag.

Het duurde niet zo héél lang of de Mieren begonnen te verlangen naar de tijd vóór dat de Kever over hen de baas speelde. Waarom kregen ze voor hun inspanningen maar zo weinig mest, dat dit elke morgen al weer op was, zodat ze steeds opnieuw een dag in de brandende zon mestballen voor de Kever moesten vervoeren om ‘s avonds genoeg te eten te hebben. Waarom werden ze niet geëerd in hun arbeid. Waarom kregen ze niet genoeg om ook een beetje te sparen, zodat ze zo nu en dan ook vrij konden nemen? Een paar Mieren begon te fantaseren over eigen fourageermogelijkheden. Was er niet veel meer dan alleen maar mest in de wereld om van te leven? Dit vrijpostig denken kwam de Kever ter ore. Bang dat zijn systeem in elkaar zou klappen, handelde hij snel en hard. De fantasieën losten op, althans niemand sprak ze meer in de nabijheid van de Kever uit. 
Het lukte hem echter niet om de roep om meer mest te laten verstommen. Steeds vaker begonnen de Mieren morrend hun dagtaak. Alleen een woedende Kever kon hen nog tot de noodzakelijke inspanningen krijgen. Het werd er moedeloos van. Dat de Mieren maar niet schenen te begrijpen dat lekkere mest eerst hard werken betekende.

Toen op een ochtend kwam geen mier opdagen. De Kever stond klaar naast een uitermate verse, geurende voorraad mestballen om over te dragen aan het Mierentransport. Waar normaliter de lucht gonsde van de bedrijvigheid, heerste nu stilte. Alleen de wind floot zacht door het lange gras. Heel in de verte klonk het geluid van loeiende grazers, het beste teken dat een nieuwe voorraad kwaliteitsmest in de maak was. De Kever zuchtte en wachtte gelaten af. Nu nog naar de Mierenheuvel lopen had geen enkele zin meer. Wat waren Mieren toch dom! Ze wisten niet wat ze afwezen. Ze wisten zeker niet welke consequenties hen boven het hoofd hingen.

Toen de zon haar bijnaam in volle hevigheid waar begon te maken, gaf de Kever het op. Hij boog het hoofd, draaide zich om en begon moeizaam de lange tocht achterwaarts richting heuvel. Blij en tevreden mocht hij zijn, als hij die dag in staat was meer dan twee mestballen in de heuvels te krijgen. Hij zette de mandibulae op elkaar. Opgeven zou hij nooit ente nimmer! Je was als Kever pas een Mestkever als je tegen alles en beter weten in doorzette tot het uiterste!
Erg ver kwam de Kever niet. In buurt van de met takken bedekte mierenheuvel waar hij zijn eerste medewerkers had geronseld, stonden de mieren in rijen van drie opgesteld.
"Waar gaat dat heen!? riepen ze. "Wij zijn in staking! Dat betekent dat er geen mestballen worden getransporteerd voordat wij onze zin krijgen: meer mest, meer vrijheid!"
De Kever negeerde de massa en zwoegde verwoed verder met zijn mestbal, die omdat hij toch al zo weinig tijd meer had vandaag, groter dan ooit was.
"Waar gaat dat heen!?" herhaalden tientallen Mierenstemmen.
"Hier komt niemand langs! Helemaal geen stakingsbreker. Laat staan een Kever, die denkt....."
Dit werd de Kever toch te gortig!
"Die denkt... Die denkt...! Wie denkt er hier? Er is er maar eentje die hier hersens heeft, in plaats van die Mieren... eh... Mierenpoep van jullie!"
"Geef ons onze mest en u mag er door!"
"Onze mest? Ónze Mest!? Zijn jullie een haartje betoeterd? Van wie is deze  mest, denk je? Wie heeft die mest in een mooie bal gedraaid? Wie heeft haar verzameld op de vlakte? Met gevaar voor eigen leven? Wie zorgt voor jullie? Wie geeft jullie elke avond een rantsoen van de beste mest die de vlakte te bieden heeft...eh!? Wie? WIE!?"
"Wij willen onze mest en onze vrijheid terug!"
De Mierenmassa leek onverzettelijk. De Kever liep als een ballon leeg. Een grote bedroefdheid overviel hem. Zie al die Mieren toch eens staan. Het waren net kleine kinderen, die hun speeltje was afgepakt. Waarom gingen ze niet gewoon aan het werk? Dan kregen ze toch de mest, waarom ze vroegen?  Snapten ze het systeem dan niet? De orde der dingen? Toen hij zijn bek opende, klonk zijn stem eindeloos vermoeid: "Begrijp het dan toch! Ik, Kever, ben de baas. Jullie, Mieren zijn de werkers.  Ik leid jullie. Ik zorg voor jullie. Nee, niet weer beginnen met ""Wij willen..."". Jullie hebben niets te willen.  Sommige dieren zijn voorbestemd om te volgen en anderen om te leiden. Zo simpel is dat...! De mest is van mij en jullie moeten werken om een stukje te krijgen. Ga weer aan het werk en alles komt goed!"

Om de een of andere reden scheen de zacht uitgesproken woorden van de Kever de Mieren alleen nog maar bozer te maken. Een paar jongeren begon aan de mestbal te rukken en probeerden hem in beweging te krijgen, terug naar de vlakte. De Kever had zijn vermoeidheid vergeten. Met zijn volle gewicht probeerde hij de mestbal tegen te houden. Vol enthousiaste voegde de rest van de Mieren zich bij hun jongere broeders. Juichend vuurden ze elkaar aan en duwden de mestbal stap voor stap de heuvel af.
De kever weigerde op te geven. Hij weigerde pertinent toe te geven aan de opstandige Mieren. Nooit! Nooit ente nimmer! Had hij niet met gevaar voor eigen leven de heuvels verlaten en de vlakte betreden? Had hij niet met in bloed, zweet en tranen stap voor stap de mestproductie naar zijn hand weten te zetten? Had hij niet in hoogst eigen persoon de Mieren voor zijn wil laten buigen? Was nu niet eindelijk de tijd voor hem gekomen om te genieten van de vruchten van zijn inspanningen? In plaats van op zijn lauweren te rusten moest hij stap voor stap zijn opgebouwde rechten bevechten. Hij zou niet toegeven.  Een Mestkever gaf nooit toe. Hij kòn niet toegeven. Nooit, niemals, never! Al blééf hij erin.

Ergens op de wereld, misschien op een plek waar het menselijk oog nauwelijks op blijft rusten, omdat het zo klein, so onopvallend is, maar wellicht ook omdat het menselijk altijd weer onrustig verder dwaalt, op zoek naar nieuwe impulsen, nieuwe mogelijkheden en uitdagingen. Op zo'n plek in de wereld, waar de brandende zon de aarde doet sidderen en zuchten, staan een leger Mieren en een Mestkever tegenover elkaar en duwen, met als inzet een meer dan levensgrote mof hij mestbal.

Op het eerste gezicht lijkt het vervolg helder. Eén van beide partijen moet toegeven - of die wil of niet. Er is nauwelijks twijfel mogelijk over welke partij dat zal zijn. Maar ach... als die partij dat nou eens niet weet... wat dan... De bal zal rollen... eens...


vrijdag 2 november 2012

Kamperen met leeuwen is leuk!

Een paar dagen geleden teruggekomen uit Zuid Afrika, een maand lang workshops “De dans van de held”geven ten behoeve van het onderwijs (bezielend en creatief lesgeven) en van het bedrijfsleven (stimuleren van creativiteit en innovatie), afgewisseld met prachtige zwerftochten door de Afrikaanse wildernis. Over de workshops kun je de komende weken lezen op mijn blog. Mijn verhaal van de maand gaat deze keer over de Afrikaanse wildernis. Leven in de wildernis van bijvoorbeeld het Krugerpark (Limpopo, Zuid Afrika) vraagt om een geheel ander denkraam dan het leven in bijvoorbeeld Nederland.

Het Krugerpark Nationale Park is ongeveer net zo groot als Nederland. In het Afrikaans noemen ze het Krugerpark een wildtuin. Mensen van buiten worden uitgenodigd om in het park kennis te maken met het leven in de vrije natuur. In alle rust (harder dan 50 km/u mag je ook niet) kun je over een paar geasfalteerde wegen het gehele park van zuid tot noord en west tot oost doorkruisen. Eén van de belangrijkste redenen om niet hard te rijden, is dat je anders veel te veel mist. Voor je het weet ben je alweer een cheeta, een leeuw, een giraffe of zelfs een neushoorn of olifant gepasseerd zonder het door te hebben. Bovendien kun je voorbij een bocht zomaar opeens boven op de rem moeten trappen, omdat een olifantenfamilie in alle rust de weg gebruikt om van A naar B te komen. De kans is echter groter dat je op een uitgebreide troep impala’s stuit, waarvan de leden de onhebbelijkheid hebben vol verbazing elke naderend voertuig te beschouwen zonder een stap op zij te doen. Hoewel het Neerlands bloed soms ietwat ongeduldig kan stromen, blijf kalm en rustig en onder de 50 km/u rijden. Dan zie je het meest en loop je zo min mogelijk risico. Je moet wel in de auto blijven en zorgen dat je minstens 30 tot 50 meter bij het wild uit de buurt blijft. Dan is het: wij vallen jullie niet lastig, zolang jullie ons niet lastig vallen (meestal dan!).
Naast de geasfalteerde wegen zijn er ook nog talloze kleinere gravelwegen. Daar mag je maximaal maar 30 km/u rijden, soms alleen in een 4x4 terreinwagen. Op deze wegen is het veel rustiger, vooral ‘s morgens heel vroeg bij het eerste licht (ca 5 uur). Dan heb je ook de grootste kans van uiteenlopende ontmoetingen. Voorbij elke bocht kan je een verrassing wachten. Al met al hebben wij in dit park zo’n 500 foto’s genomen (en niet voor niets).

Het Krugerpark richt zich op het toerisme, maar dan zodanig dat de natuur zo min mogelijk wordt belast. Dan kan het niet anders dan dat je parkwachters, wildwachters en allerlei andere professionals nodig hebt om alles in goede banen te leiden. Je hebt zo’n 25 parkwachters die permanent in het park wonen, vaak in afgelegen huizen, waar parkbezoekers nauwelijks kunnen komen. Velen zijn getrouwd en hebben kinderen. Het gaat mij deze maand vooral om die kinderen, die vaak hun hele jeugd in het park wonen. De wildernis is hun achtertuin. Honingdassen, wrattenzwijnen en duikertjes zijn hun speelkameraadjes. Ze vinden het doodnormaal om een rivier dagelijks over te moeten steken waar nijpaarden en krokodillen in rondzwemmen. Kamperen is leuk als dat vlakbij een roedel leeuwen is, die met hun nachtelijk gebrul je lichaam laat resoneren.

Uiteraard moeten deze kinderen ook naar school. Dat betekent door de week wonen op een internaat binnen het park en dan met de schoolbus naar de dichtstbijzijnde school buiten het park. Daar komen natuurlijk ook kinderen die niet in het park wonen, maar gewoon in een dorp of kleine stad. Vooral in de uitwerking schoolopdrachten worden de verschillende denkramen van de kinderen die wel of niet in de vrije natuur leven. De onderwijzers geven de kinderen voor hun opdrachten thema’s mee, die echter heel verschillend kunnen worden uitgewerkt.
Verkeersveiligheid (road safety) bijvoorbeeld, als onderwerp voor een tekening. Sommige tekeningen gaan over stoplichten, passerende auto’s, zwalkende fietsen en strenge politieagenten. Andere tonen bijvoorbeeld een gravelweg dwars door de bush-bush. Een eenzame Marula boom is duidelijk zichtbaar langs de kant van de weg. De twee fietsers zijn duidelijk patrouillerende wildwachters. Over hun rechter schouder hebben ze beiden een geweer hangen - als het werkelijk over het thema veiligheid gaat, zijn geweren onontbeerlijk.
Gevraagd om een opstel te schrijven over vrede en harmonie in de natuur, schrijft de dochter van pas geïmmigreerde Nederlanders over de romantiek van zoektochten naar de BIG-5, de oh’s en ah’s en de (bewogen) telelensfoto’s. De dochter van een parkwachter schrijft over een kampeerweekend langs de oevers van een riviertje in het park. Een hyena steelt ‘s nachts dekens en een kookpotje. Overdag halen bavianen het hele kamp overhoop, als de familie even weg is te vissen. Als ze terugkomen blijken de apen uitgebreid te hebben gefeest met het aanwezige voedsel. De resten zijn keurig meegenomen. Misschien bestaat er in de natuur harmonie, besluit zij, maar in ieder geval weinig vrede, en zeker geen wetten en regels.
Tegelijkertijd blijkt dat bezoekerskinderen veel banger in het park zijn, dan de dochters van de parkwachters. Waar bij de een het nachtelijk lachen van hyena’s de een huiverend van angst weg dieper weg doet duiken onder de dekens in het beveiligde vakantiehuis, probeert de ander te raden hoeveel hyena’s er daar buiten rondlopen en of er ook leeuwen in de buurt zijn.
Oh ja, leeuwen, de koningen en koninginnen der dieren. Voor de een zijn dat wezens die je af kunt vinken op je BIG-5 lijst. Voor de ander betekent hun gebrul vlakbij je tent een meerwaarde voor het kampeeruitje.

Neem daarentegen het kind van een parkwachter voor het eerst mee de stad in... Vraag eens wat hij mee maakt, hoe hij alles beleeft... Luister naar de verschillen... Voel het andere denkraam. De werkelijkheid zo anders beleefd.
Werkelijk je paradigma verschuiven, je denkraam vergroten is om als stadsmens bereid te zijn werkelijk door de ogen van wildtuinmens te kijken. Niet alleen te kijken, maar ook te beleven. Zonder dat je jezelf verliest. Benieuwd naar ‘andere’ denkraamverhalen? Ik ken er nog wel een paar...

met dank aan ervaringen in en gesprekken met mensen in het Krugerpark en niet te vergeten Kobie Krüger's "Stories of a Game Ranger's Family'"

maandag 30 juli 2012

De Patriarch (5)

Om negen uur zette hij zich achter zijn scriptie. Ondanks het feit, dat het onderwerp nu in een geheel nieuw, misschien wel sprankelend, daglicht kon worden geplaatst, kon hij zich niet of nauwelijks concentreren. Rond half elf verliet hij gedoucht, geschoren, met gepoetste schoenen aan en gestoken in schoon boven- èn ondergoed het huis. Even had hij het plan opgevat zijn driedelig pak, dat hij ooit had moeten aanschaffen voor een jubileumfeest van zijn grootvader, aan te trekken om het officiële karakter van de samenkomst vanmiddag te benadrukken.
Hij liep richting station, gekleed in spijkerbroek, jas, schipperstrui en leren hesje. Om de tijd te doden liep hij met omweg via het faculteitsgebouw. De hal was vrijwel leeg. Slechts twee mensen stonden in gespannen houding voor het mededelingenbord. Gaston moest toegeven, het was nog relatief vroeg. Of de mensen sliepen of zij volgden een moeilijk definieerbaar practicum.
Hij haalde een bekertje koffie uit de automaat en ging achter de beide jongerejaarsstudenten staan. Hij probeerde tussen hen door een paar cijfers en namen te onderscheiden. De linker student draaide zich om, knikte stom en staarde weer naar de cijferlijst. Mompelend en gesmoord vloekend liepen ze weg, Gaston alleen achterlatend bij al die namen, die hem niets zeiden en al die getallen, die hem gezien zijn eigen ervaringen wel wat hoog uitgevallen leken.
Een vrolijke stem achter hem riep zijn naam. Gaston draaide zich om en ontwaarde een jonge man, gekleed als een corpsbal, die net uit een deur met een rood, brandend lampje te voorschijn kwam. “Zèg, kèrel. Wat curieus. Dat jij hier weer eens opduikt. Hoe staan de zaken. Heb je al een baan? Oh …. nog niet afgestudeerd. Lekker leventje. Wat zeg je? Scriptie. Uitstellen tot nader orde in verband met praktijktoetsing. Daar wil ik meer van horen. Leg eens uit, kerel. Ik snap er de bàlle niet van. Op naar de kantine. Koffie. Wat was ook alweer je onderwerp? Oh … juist ….ja…… juist ja! Meesterlijk, kèrel. Wat!? Koffie!
Dus als ik het goed begrijp, dat ..hmm…eh  …jij……..ja….ja…. Onwijs gaaf, man! Hebben jullie al een naam bedacht? Haha, grapje hoor. Dat moet altijd tot het laatste moment geheim blijven, hè. Ken ik overigens de gelukkige moeder? Wanneer………?”
De woordenstroom werd onderbroken op het moment, dat Gaston en de ander de kantine binnenkwamen. Een eminente verschijning stond op en blokkeerde hen de weg, Gaston enigszins dreigend in de ogen kijkend.

Terug naar De Patriarch: inhoudsopgave 

Emaille van Groningen (6)

Dan hoort hij dat andere. Dat vreemde, dat hem eigenlijk al eerder is opgevallen in het spel van haar gegiechel en het zware nasuizen van de storm in zijn oren. Muziek? Vreemde, onmenselijke, onaardse muziek. Hij komt van alle kanten. Hier de hoge tonen, daar de lage. Elders vergelijkbare klanken maar weer met een hele andere kleur. Weer ergens anders begint een tegenritme. De eerste impuls is rechtsomkeert te maken en te vluchten, terug de storm in. Voor geen goud wil hij in een hooky-spooky, newagerige situatie terechtkomen. Straks beweert ze nog heks te zijn. De pispot als toverkol. Hij deinst een paar meter achteruit. De muziek verandert. Hij stopt. Beweegt. De muziek beweegt mee. Dan houdt hij zijn hoofd scheef en luistert. Buiten buldert de storm. Zacht en als van heel ver weg. De storm is niet hier. Hij kan niet bij ons komen. Hij is boos. Hij raast en tiert. Zweept het kanaalwater op. Beukt in op de rabarberplanten voor de deur. Rukt aan de begroeiing van deze heuvel. Probeert elk kiertje en gaatje om binnen te komen. De storm, die dan alleen nog maar kan zingen in de lange lichtspleetjes. Die alleen nog maar kan variëren op de geluiden, die met het licht mee naar binnen komen. Met elke stap verandert de compositie. Dave glimlacht tevreden. Hij is gewoon op bezoek bij een oude vrouw in een hol. Een beetje vreemd misschien. Echter een goede schuilplaats voor de storm.

Even verderop verbreedt het hol zich. Nu zijn ogen aan het zwakke licht, de ontelbare baantjes licht met hun dansend stof,  zijn gewend, onderscheidt hij de inrichting. Langs de muren staan allerlei oude meubels opgesteld. Vooral kasten. Veel boekenkasten, volgestouwd met allerlei onduidelijke voorwerpen en prullaria en nauwelijks een boek. Hier en daar een secretaire. Met stoel. Een hoge gesloten klerenkast. Een stel tafels. Daarboven een wandversiering, soms een lamp, soms een schilderij. Twee keer een aquarium. Leeg? Midden in de kamer staat een lage rooktafel, met daarbovenop een reusachtig televisietoestel, zo groot als je dat alleen in de jaren zeventig kende. Daarnaast staat een piepklein driepotig krukje. De vrouw des huizes zelf zit op een oude, krakende schommelstoel voor de televisie. Ze wiegt, de beide handen gevouwen op haar buik en kijkt. Dave lijkt vergeten. Tegen de achterwand, bijna niet te zien, ligt een hoge stapel matrassen met een vormloze hoop (kleren? dekens?) er bovenop.

Dave gaat zitten op het krukje, naast de televisie en kijkt naar de oude vrouw. Ze lijkt zich totaal niet meer van hem bewust. In elkaar gezakt zoals alleen maar oude mensen dat maar kunnen, zit ze naar voor en achteren te wiegen en kijkt met lege ogen naar het scherm voor haar. De pispot heeft ze afgezet. Deze staat nu onder de stoel. Haar lange grijze haar hangt als een vervuilde waterval om haar hoofd. De ontelbare kleren houdt ze nog steeds stijf om haar heen vastgesnoerd. Kleuren zijn in dit licht nauwelijks te onderscheiden. De herinnering aan buiten begint bij hem reeds te vervagen. Was ze nou een bonte kledingbaal? Of een stemmig in veel lagen passende kleding gestoken vrouw? Hij volgt haar ogen en ziet alleen een donker scherm. Quasi toevallig buigt hij zich ietsje achterover en kijkt bij de achterzij van het toestel naar binnen. Het inwendige is een grote puinhoop. Waarschijnlijk is de beeldbuis het enige wat niet aan diggelen ligt.

Hij staat vlug op, voor de oude vrouw hem betrapt en kijkt nog maar eens de ruimte rond. Kasten, tafels, spullen, schilderijen, lampen, aquaria. Hij loopt naar het grootste aquarium. Het is half gevuld met helder water. Geen zand, geen planten, geen vissen, geen pompje. Alleen water en aan de oppervlakte een klein bootje. Hij drukt zijn neus tegen het glas. Het is een klein roeibootje. Twee mensen. Een man en een vrouw. De man roeit. Het lichaam vol inspanning helemaal achterover gestrekt. De roeispanen diep in het water. Hij vecht duidelijk tegen de elementen. De vrouw voorin zit nonchalant lichtelijk naar een zijde overgeheld. Een hand doelloos in het water. Ze is stukken ouder. En dikker. Op haar hoofd een witte niet nader te definiëren hoofddeksel. Dave zucht. Zo is het leven nu altijd. De vrouwen laten de mannen werken. Hij komt overeind, rekt zich uitgebreid uit en constateert dat gedane arbeid dorstig maakt. Zou hier... Hij heeft toch iets gezien... Daar schuin boven het hoofd van de oude vrouw. Hij kan duidelijk de omtrekken van een hertenkop aan de muur zien hangen. Om de hals hangt een veelkleurig lint, als van een medaille. Aan het lint hangt... groot en groen... Dave likt zijn lippen. Hij kijkt naar de oude vrouw. De schommelstoel schommelt. De oude vrouw staart nog steeds naar het lege televisiescherm. Ze is hem vast vergeten. En haar gastvrijheid. Schande. Oké, niet boos worden. Hij is niet beledigd. Hij kan zichzelf wel helpen. Doelgericht stevent Dave recht op de hertenkop aan de muur af.

Terug naar  Emaille van Groningen: inhoudsopgave

zaterdag 30 juni 2012

Emaille van Groningen (5)

Voor hem rijst een statige witte villa op. Als een onneembare vesting, de ramen verscholen achter luiken. Een rots in de branding. Een scheve grijns glijdt over zijn gezicht. Hij vraagt zich of hoe een vrouw als zij zich zo'n optrek kan veroorloven. Zou zij zo'n excentriek mens zijn, dat in het geheim schatrijk is geworden op de beurs of met slavenhandel en nu in het hoge noorden op geheel eigen wijze geniet van haar ouderdom? Hij loopt nog een paar moeizame passen verder. Zou ze hier helemaal alleen wonen? Misschien is er nog slechts één kamer bewoond. Welke? Hij telt de ramen in de benedenverdieping: zes. Boven zijn het er acht. Uit het dak steken nog een viertal dakkapellen. Voor elk raam lijken de luiken hermetisch gesloten. Verstandig in zo'n storm. Hij worstelt zich nog een paar passen verder tegen de wind in. Zijn ogen zoeken een ingang.

Een vaag gerucht bereikt zijn oor. Een stem, nauwelijks hoorbaar boven het gebulder van de storm uit. Hij kijkt achterom en ziet de oude vrouw midden in een groot woest bewegend veld van wat hij veel te grote rabarberplanten zou willen noemen. Ze wenkt. Ze roept. Hij verstaat er niets van. Wel is duidelijk dat hij moet komen. Hij gaat de verkeerde kant op. Hij werpt een laatste spijtige grijns op de veiligheid van de statige witte villa en volgt dan de oude vrouw het rabarberveld in. Inmiddels is zij verdwenen. Waar zij zonet nog stond, zwaaien nu reusachtige bladeren (van meer dan een meter doorsnee?). De bladeren rondom hem zijn nu net de zee. Gegeseld door de storm vormen ze golven en dalen. Onverwacht. Onvoorspelbaar. Gevaarlijk. Waar zonet nog een groene muur was, is nu een grote donkere peilloze diepte. Uiterst voorzichtig baant hij zich een weg. Een volgende bladergolf slaat hem vol in het gezicht. Hij struikelt, grijpt zich vast aan een harige stengel, wordt meegesleurd door de terugverende plant en valt bijna voorover. Waar is zij nu gebleven? De planten om hem heen zijn zo groot, dat hij alleen nog maar groen ziet. En de grauwheid van de lucht als de wind de bladeren weer eens uiteenslaat. Plus de donkerte beneden. Het is net alsof hij verdrinkt. Hij schreeuwt het uit. Een stevig blad slaat hem krachtig in de rug. Jaagt hem vooruit verder het veld in. Stengels buigen. Bladeren wijken uiteen. Zijn handen grijpen vooruit en omklemmen het hout met alle kracht die nog in hem is. Verbluft kijkt hij om zich heen. Hij ligt voorover op de grond. Ver boven hem beuken nog steeds de groene bladergolven op elkaar. Voor hem staat een deur. Zijn beide handen rond een deurpost; alle tien vingers wit van het knijpen. De deur hangt scheef in zijn hengsels. Een plotselinge windstoot brengt hem in beweging. Hij moet razendsnel opzij rollen wil hij niet door een hoekpunt worden geraakt.

Dit...? Haar huis...? Hij werkt zich op zijn handen en knieën. Een ogenblik lijkt het alsof de deur zomaar midden in de ruimte staat. Dan kijkt hij door de opening naar binnen. De grond loopt glooiend af tot in een zwarte vlek. Buiten om de deur en verder naar achter ziet hij nu allemaal ongelijke stukken hout. Net wrakhout, bijeengesprokkeld op het strand. Verder naar achteren een heuveltje, daarbovenop een boom. Het klopt dus: haar huis! Hij verzamelt zijn moed en stapt de drempel over. De storm helpt hem. Met een enorme klap slaat de deur achter hem dicht. Nu is het helemaal donker om hem heen. Stokstijf blijft hij staan. Door de duisternis komt een licht gegiechel op hem opdrijven. Omringt hem. Dringt zijn oren binnen. Vult zijn hoofd, zijn hersenen. Wedijvert met het gebulder wat de storm daar heeft achtergelaten. En dan beseft hij pas dat het hier bijna stil is. Geen storm die continu een aanslag op je oren pleegt. Hij wacht tot het zware suizen in zijn oren door het giechelen bijna is verjaagd en durft dan een aantal passen verder naar binnen te doen.
"Kom binnen. Kom binnen, mijn jongen."
Hij opent zijn ogen. Eerst ziet hij alleen maar duisternis. Dan hier en daar kleine reepjes licht. Vervolgens nog meer lichtreepjes. Ze komen van boven. Ze zijn opeens overal. Ze zetten de inhoud van het huis, het hol in een zacht schemerig licht. Het is hier veel groter dan hij eerst dacht. In de verte ziet hij een aantal onduidelijke contouren. Meubels? De oude vrouw?.
"Kom toch verder, mijn jongen! Je was toch welkom, zei ik?"
Eén van de contouren het verst weg heeft gesproken. De schaduw beweegt, krimpt ineen en is opgegaan in de andere schaduwen. Een luide giechel volgt.
"Welkom. Welkom. Kom toch verder. Je bent welkom. Hó... wacht!"
Hij bevriest midden in een onzekere stap.
"Zo ben ik toch geen goede gastvrouw? (giechel) Hoe heet je,  mijn jongen? Wat is je naam, mijn vriend? Zonder naam kan ik je toch niet welkom heten? (giechel)."
"Dave", zegt Dave en komt weer een paar passen dichterbij.

Terug naar  Emaille van Groningen: inhoudsopgave

De Patriarch (4)

“Misschien is het dan het beste om K.I. toe te passen?” stelde Gaston voorzichtig voor.
“Neen. Daar zijn wij al achteraan geweest. De K.I.-bureaus willen geen potten helpen, helemaal niet in ons geval, waarbij wij de baby direct bij de geboorte willen afstaan aan een of andere alleenstaande bewust ongehuwde vader. Neen. Het zal …..eh…. per natura moeten. Dat moet dan nog en detail zeer nauwgezet geregeld worden,  àls we accoord met je gaan. Waarom wil je eigenlijk BOV-vader zijn?
Voor Gaston kon antwoorden keek Nora voor het eest op en keek Gaston aan met een versluierde blik. Ze name een langzame trek aan haar sigaret. “Laat maar, Vivian. Het waarom interesseert mij niet. Ik ga accoord met hem. Wij moeten wel. Hij is de enige, die het om het kind doet en niet om mij of één of andere verwrongen Freudiaanse theorie. Oké?”
Vivian schokschouderde.
“Oké? Goed. Ik was gewoon nieuwsgierig.”
Ze deed een greep in haar PTT-tas.
“Het contract”, zei ze.
Nora trok zich weer terug achter haar pony en bemoeide zich totaal niet met de details, die de anderen moesten regelen bij het opstellen van dit contract. Behalve hoofdpunten, als het wettelijk afstaan van het kind, direcht bij de geboorte, aan Gaston, die financiële kant van de zaak ten aanzien van de problemen rond zwangerschap en bevalling, de risicoverdeling bij complicaties, informatieuitwisseling voor en tijdens de bevalling, het inroepen van deskundien, zoals een notaris, enzovoorts, enz, enz., moest ook de conceptie geregeld worden. Vivian vond dat deze bij hen thuis diende plaats te vinden, zodat de overlast voor NOra tot een minimum beperkt bleef. De conceptie zou geschiden des middags tussen twee en drie. Gaston diende niet voor twee uur aanwezig te zijn en niet na drie uur te vertrekken. Hier onderbrak Gaston haar en merkte zeer terecht op, dat hier bij voortduring gesproken werd aangaande conceptie, terwijl in werkelijkheid er nog slechts sprake was van een coïtus. Wie van hen kon garanderen, dat deze zou leiden tot het gevraagde en verlangde resultaat?
Bij nadere uitwerking hiervan werd nota genomen van Nora’s regelmatige menstruatiecyclus. Deze cyclus varieerde in lengte tussen de zevenentwintig en dertig dagen. Om de kans van een conceptie bij een coïtus te maximaliseren werd besloten dat respectievelijk op de twaalfde, veertiende en zestiende dag na aanvang van een nader te bepalen menstruatieperiode in de cyclus van Nora den daad verricht zou worden.
Gaston en Vivian vonden beiden, dat vijf dagen achtereen te veel van het goede (of minder goede) was. Rekening houdende met het feit, dat in de voorgestelde regeling coïtus rond de ovulatie zou plaatsvinden, de spermatozoïden volens de geleerden een levensduur van cica twee dagen behoorden te hebben en het ovum, volgens dezelfde of andere deskundien, gedurende haar tweedaagse tocht van ovarium via oviduct naar uterus bevrucht kon worden, moest de kans toch groot zijn, dat de conceptie gerealiseerd zou worden, indien de overeenkomst zoals geregeld ten uitvoer werd gebracht.
Gaston dicteerde, Vivian schreef en Nora ging accoord. Sneller dan ze verwacht hadden was de tekst samengesteld. Precies een week zouden beide partijen nog bedenktijd krijgen. Daarna werd een rechtsdeskundige ingeschakeld voor de bezegeling, uiteraard na een eventuele juridische verantwoorde tekstwijziging, waarmee beide partijen accoord moesten willen gaan.
Ter onderschrijving van de voorgenomen plannen werden drie jone jenevers besteld en brandde een niet verwachte duscussie los, waarin Nora zich danig weerde: over de naam van het product van hun overeenkomst. Gaston vond, dat hij in de keuze daarvan het alleenrecht had. Nora was het daar niet mee eens. Zij moest het kind neen maanden onder het hart dragen. Zij wilde het noemen met een klank, die haar aansprak. Een tweede ronde jenevers verdaagde de discussie tot een later tijdstip. Zij gaven elkaar een hand: Gaston, de toekomstige BOV-man, Nora, de toekomstige surrogaatmoeder, en Vivian, de vriendin, die alles in de gaten hield.
Gaston ging naar huis, meisjes terug naar G. Beide partijen dachten een week lang diep na en verborgen hun gedachten voor de buitenwereld.

Terug naar De Patriarch: inhoudsopgave 

De Grote Vacature Show

Twee kandidaten werden uit het overweldigende aantal belangstellenden uitverkoren voor de tweede ronde. Alle aanmeldingen waren door een deskundige lekenjury beoordeeld op vormgeving, originaliteit en zeggingskracht. De aanmeldingen van deze twee kandidaten waren hierbij als de beste uit de bus gekomen. Het was een nek-aan-nekrace geworden tussen de laatste tien, de verschillende waren ook minder dan miniem geweest, maar toch... slechts twee konden doorgaan naar de finale. Zo waren de regels van het spel. Daarover waren betrokken en toeschouwers het roerend eens. Afwijken van regels was toegeven chaos.

Nu kwamen beide kandidaten bijeen in de lobby van het plaatselijke hotel. Vanavond zouden ze hun laatste opdracht uit de handen van de spelleiding annex directie krijgen. Daarna konden ze zich terugtrekken voor de nacht om te genieten van een gezonde nachtrust of zich voor te bereiden op een topprestatie. Hoewel beide kandidaten daar niet van op de hoogte waren gesteld zou de keuze tussen beide opties meewegen in het eindoordeel.  Slechts één van beide keuzes leverde een ruime bonus op, die morgen in de eindstrijd wellicht het verschil zou maken tussen winnen of verliezen.
Ter overstaan van de directie en het voltallige personeel (hun toekomstige collega’s?) hoorden de kandidaten zwijgend de eindopdracht aan. Morgen moesten beiden op het plein voor het hotel een vlammende rede houden over de zin en onzin van persoonlijke ontwikkeling in een professionele context. Daarna zou een kandidaat gekroond worden tot overwinnaar en beloond met de verlangde functie. Verkiezingen waren veel beter voor het bedrijfsmoreel dan kille sollicitatieprocedures, toch!? Daarvan waren beide directieleden van overtuigd. Bovendien beleefde je er zo veel meer plezier aan, en... àls het een beetje meezat kreeg je zo via de regionale media gratis extra bedrijfsexposure.

Het toeval wilde echter dat beide kandidaten aangrenzende hotelkamers toegewezen kregen. De hotelier was dan ook niet in het wedstrijdcomplot opgenomen. Voor hem leverden deze bedrijfswedstrijden een aardig extra cent op, waar hij maar wat blij was in deze zware economische tijden. Hij wilde graag iets terugdoen en maakte de mooiste twee kamers voor de kandidaten vrij. En ja, deze lagen naast elkaar. Een niet al te gemeend “Welterusten!” naar elkaar mompelend verdwenen de kandidaten in hun respectievelijke kamers. Kandidaat A zakte dodelijk vermoeid neer op het bidet. Dit hele gedoe tot nu toe had hij als een uitputtingsslag ervaren. Zijn hoofd was leeg op een paar verdwaalde gedachten na. Bij de uitdrukking “persoonlijke ontwikkeling in een professionele context” kwam hij niet verder dan een verloren voetbalmatch op zaterdagavond en een teleurgestelde bonscoach die met opgeheven hoofd het veld en zijn functie verliet. Kreunend kwam hij overeind om de kamerkoelkast te plunderen, toen hij opeens een doordringende stem hoorde. Alsof iemand een toespraak hield. De bonscoach in de kleedkamer? Hij pakte een leeg tandenborstelglas en drukte deze tegen de muur. Kandidaat B bleek al stevig aan het oefenen. Duidelijk articulerend probeerde hij de rede te uit, waarmee hij de volgende dag hoopte te winnen.

“... Daarom meen ik mij te kunnen veroorloven te beweren, dat als niet weet wat je niet of wel weet, dat je dan ook nooit in staat zult zijn in het weten te groeien. Professionele context kan hierin zowel knellende vloek als een verruimende zegen zijn. Als het niet voor de uitoefening van je beroep nodig is te weten wat de hoed is en wat de rand, sterker nog, als je niet eens weet waartoe een hoed dient, wat is dan nog de ruimte voor persoonlijke groei?
Stel, dat je een eenvoudige medewerker bent, geboren en getogen in de directe omgeving van de organisatie. Stel, dat het voor je professioneel functioneren slechts noodzakelijk is om bijvoorbeeld acht onderscheidbare handelingen foutloos uit te voeren. Ligt het dan niet in de rede, dat je aan workshops en training persoonlijke ontwikkelingen een broertje dood hebt?

Op een bepaalde dag, als hij vanwege een onduidelijke privé kwestie voor het eerst van zijn leven de stad bezoekt en hij rustig door de stad loopt, bedenkend hoe zijn acht beroepshandelingen verder kan perfectioneren, wordt hij opgeschrokken door een groep rennende mensen. Ook hoort hij trommelslagen. In verwarring gebracht houdt hij een voorbijganger aan en vraagt wat de trommels te betekenen hebben.  “Brand!” roept de ander. “Word wakker, man. Er is brand! Wanneer er ergens brand uitbreekt, dan slaan we op de trommels opdat het vuur sneller kan worden geblust!”
Onze medewerker vindt dit zo’n geweldig idee, dat hij besluit zijn acht routineuze handelingen met een negende uit te breiden. Hij zoekt alle winkels in de stad af tot hij een trommel vindt, die hij vervolgens trots mee naar huis neemt. In zijn vrije tijd oefent hij zo veel hij kan, zachtjes weliswaar om zijn buren niet in dezelfde verwarring te brengen.

Wanneer er kort daarna brand op het werk uitbreekt pakt hij zijn trommel, haast zich naar de oplaaiende vuurzee en begint als een bezetene de vlammen toe te trommelen. Hij gaat zo op in zijn heroïsche inspanningen dat hij zijn collega’s compleet voor de voeten loopt. De vlammen zijn slechts met de grootste moeiten te doven. De uiteindelijke materiële schade is enorm.
Moe en somber vertrekken, alle medewerkers die hebben nog te redden wat er te redden is, naar huis. De volgende dag zal het pas werkelijk tot hen doordringen wat er is gebeurd, wat de gevolgen daarvan zijn en op wie ze de schuld kunnen afschuiven. Onze trommelheld blijft eenzaam achter. Met licht verbijstering staart hij beurtelings naar de trommel en de geblakerde bedrijfsresten. Wat is hier misgegaan? Zowel wat het professionele als het persoonlijke deel (...)”

Verslagen liet kandidaat A zijn schouders zakken. Beter zou hij het tijdens de finale niet onder woorden kunnen brengen. Zo snel als hij kon verwisselde hij het tandenborstelglas voor pen en schrijfblok. Kandidaat B was door zijn eigen enthousiasme inmiddels zo in vervoering geraakt dat hij ook zonder hulpmiddelen duidelijk te verstaan was. Woord voor woord noteerde kandidaat alle wijsheden die zijn concollega delibereerde. Voordat de volgende dag de grand finale los kon barsten wierp kandidaat zich in alle bescheidenheid op het spits af te bijten.
Kandidaat B hoorde tot zijn ontzetting hoe de ander het gras compleet voor zijn voeten wegmaaide... met zíjn verhaal! Wat bleef er nu nog voor hem over?

Na het wegsterven van het applaus glimlachte de directeur annex scheidsrechter hem minzaam toe. Kandidaat B kon wel door de grond zinken. Hij hapte naar adem en nam het woord.
“Geachte juryleden. Het applaus van zojuist was terecht. U hebt niet minder kan een meesterwerk kunnen horen. Ik acht mijzelf niet in staat een dergelijke prestatie te overtreffen. Mij blijft niets anders over dan om mijn geheel eigen manier u míjn proeve van optimale bekwaamheid te komen en de hoofdprijs waard te zijn. Ik zal de toespraak van mijn hooggeëerde medekandidaat woordelijk herhalen. Luister en oordeel zelf.”
Aldus geschiedde. De jury was unaniem in haar oordeel: persoonlijke groei in een professionele context was hier in optima forma tentoongespreid. Het was nu vrij eenvoudsig de meest geschikte kandidaat voor deze functie te benoemen.

vrijdag 15 juni 2012

De Patriarch (3)

Nora en Vivian keken de ruimte door. Hun ogen bleven rusten op Gaston. Ze hadden ook weinig keus. Hij was de enige met de jute tas met de rode, witte en blauwe balk. De beide vrouwen stevenden recht op hem af en stelden zich voor met een handdruk: een koele, stevige van Vivian; een lanere, lichte van Nora.
“Ga zitten”, stelde Gaston voor. “Willen jullie wat drinken?”
Verdraaid. Het kostte hem behoorlijk wat inspanning om deze twee zinnen zonder trillende stem uit te spreken en een warm gevoel in zijn nek niet te tonen in de vorm van een zich uitbreidende blos.
“Wij zijn eerst even cigaretten en zo gaan halen in een winkeltje verderop. Kenden we nog van vroeger”, deelde Vivian mee. Geen verontschuldiging. Slechts een kennisgeving. “Maar… twee koffie zwart, graag”.
Nora zei niets. Ze zat stil in de stoel tegen de muur en leek haar ogen te verbergen achter het donkere pony-haar. Gaston knipte met zijn vingers naar het meisje, dat hem zo straks geholpen had. Even later bracht de kelner twee zwarte koffie en een koffie verkeerd.
Aandachtig roerden ze alledrie in hun respectievelijke kopjes. Van onder zijn wenkbrauwen trachtte Gaston beide meisjes scherp te observeren.
Wie van hen beide zou….?
Recht tegenover hem: Vivian. Als de theorie klopte moest zij de dominante zijn. Ze stopte met koffie roeren. Ging rechtop op haar stoel zitten en stak een ciaret op. Circa vijfentwintig, schatte Gaston haar. Een regelmatig gezicht met een neus à la Barbra Streisand, twee bruine ogen, waarvan de felheid enigszins gedempt leek te worden door de kneine ronde bril, die hoog op de neusbrug rustte. Ze was gekleed in een oranje tuinbroek met daaronder een blouse van een iets donkere tint van dezelfde kleur. De bovenste twee knopen waren los, zodat haar zon- of zonnebank gebruinde huis zichtbaar was. De bovenrand van de tuinbroek riep zijn verder wandelende ogen een halt toe. Zijn ogen dwaalden weer terug omhoog…. Zou zij…? De sigaret brandde. Ze name een trek, keek hem aan, taxeerde.
Om gauw een houding te vinden deed Gaston een greep in zijn schoudertas en pakte het sigarettenpakje. Hij zou de enige niet zijn, die rookte. Tijdens het opsteken, hetgeen haast een rite leek, zoveel tijd besteedde hij eraan, keek hij naar de andere vrouw. Op de stoel rechts van Vivian, tegen de muur geleund: Nora. Zoals zij daar stil en lichtelijk voorover gebogen in haar koffiekopje roerde en staarde, was zij ongetwijfeld de ‘ondergeschikte’ partner in de relatie. Lang donkerbruin haar, dat losjes langs beide zijden van haar ronde, haast kinderlijke gezichtje neerhing en van voren in pony was geknipt. Deze pony-lok versluierde net haar ogen, die naar hij vermoedde, gelijk die van Vivian donkerbruin zouden zijn. Zij had dezelfde kleding aan als Vivian, alleen in donkerblauw. De blouse en tuinbroek verschilden nauwelijks in tint. Zou zij…? Als zijn indruk van hun traditioneel lijkende, vrijwel hetero-achtige verhouding juist was, dan moest zij…? Wilde hij dat? Voor de tweede maal in zeer korte tijd voelde hij een warm gevoel in zijn nek opkomen. Hij as hier niet om vrouwen op hun erotische waarde te schatten! Bah! Hij hopte dat K.I. een uitkomst kon bieden. Maar eigenlijk, wat hem nog meer intrigeerde dan wie van hen beiden en hoe dan wel – in alle technische details – was het waarom. Waarom hadden zij gereageerd op zijn advertentie? Waarom niet andersom? Waarom vroegen zij niet om een donorvader met als doel in een verder manvrije lesbische relatie een kind naar eigen inzichten groot te brengen in plaats van in te aan op het verzoek van een BOV-man om voor surrogaatmoedertje te spelen?
“Waarom?”
Vivian bleef hem taxerend opnemen. Nora zei niets en dronk haar koffie op. Vivian drukte haar sigaret uit en pakte haar kopje.
“Is dat nu al belangrijk? Eerst moeten we maar es overeenkomen of we willen, dat ….eh…jouw….voorstel ten uitvoer gebracht wordt. Dan kunnen we misschien nog eens over motieven en intenties praten. Misschien. Wie weet.”
“Ja, maar moeten we dan juist niet beslissen op grònd van onze motieven en intenties? Ik wil graag weten wat er negen maanden lang met …eh…mijn ongeboren kind gebeurd. En dat ik hem ook echt krijg daarna. Daar doe ik het om. Niet om de sex ofzo. Dan …eh…had ik wel…eh”.
“Heb ik dat gesuggereerd soms? Maar goed: Nora wil het pertinent een keer meegemaakt hebben zwanger te zijn. Zij, wij ambiëren volstrekt geen moederschap. Wij willen geen kinderen. Nora ook niet. Zij wil gewoon….nou ja…een keer zwanger zijn, al die veranderingen voelen die er dan in een vrouwenlichaam plaatsvinden. Ik ben er niet zo voor eigenlijk. Elke relatie bestaat echter toch uit geven en nemen, nietwaar?”
Gaston haalde onwillekeurig zijn schouders op. Hij was niet zozeer geïnteresseerd in de karakteristieken van een relatie, met name niet meer sinds de gedachte tot hem gekomen was.
Nora zweeg en stak een sigaret op.

Terug naar De Patriarch: inhoudsopgave

Emaille van Groningen (4)

De golven hebben nu echt de bruggen te pakken. Ze zijn nauwelijks meer te zien in een dikke deken opspattend schuim. De lantaarnpaal waar zopas nog de tas aan hing zwiept nu gevaarlijk heen en weer. Gebiologeerd kijkt hij naar de lamp die met het zwiepen aan en uit floept. En dan met een onhoorbare knal knapt de paal in tweeën.
 "Dát bedoel ik nu", schreeuwt de oude vrouw en gooit met een geraffineerd gebaar het touw los. "Vertrouw op mij."
Hij zwijgt en kijkt verlangend naar de wal. Hoewel de golven tot ruim over het wegdek komen... Ondanks het feit, dat sommige bomen dubbel buigen tot hun kronen de grond raken... Ofschoon vanaf zijn lage positie de vaste wal totaal onzichtbaar is geworden achter de dichte mist van schuim en water, verlangt hij immens. De oude vrouw schudt meewarig het hoofd. Ze stapt voorzichtig over hem heen tot in de punt van de boot. Tot zijn verbijstering lukt het haar nog steeds de omgekeerde pispot in de juiste positie op het hoofd te houden. Ze gaat zitten met haar gezicht naar hem toe. De horizont achter haar danst woest op en neer en heen en weer. Een golf van misselijkheid vult zijn slokdarm.
"Je mag wel wat doen! Straks slaan we te pletter."
De oude vrouw wijst dwingend op de twee roeispanen die pijnlijk in zijn rug drukken. Hoezo roeien!? Dit gaat hem te ver! Het ene moment sta je volledig in harmonie met natuur en cultuur te genieten van een ongekende storm in je geboortestad, het volgende moment word je door een rare kwibus van de wal hardhandig in de boot geholpen. Bekijk het maar! Hij wil zijn tas terug. Hij wil de wal terug. Hij wil zijn rust terug. Wat zeg je? Hij neemt terug wat van hem is! Hij komt overeind en wil een sprong naar de wal wagen... zo'n vier, vijf meter weg. Zes meter... zeven...
"Ik zou maar de roeispanen pakken, als je niet nog verder van huis wilt raken", klinkt het droog vanaf de punt van de boot. De oude vrouw heeft de pispot tussen haar voeten op de bodem gezet. Haar ogen zijn gesloten, het hoofd enigszins achterover. De wind heeft nu vrij spel in haar lange grijze haren. Als een fluctuerend aureool... nee, als de slangen van Medusa rukken ze aan haar hoofdhuid. Genietend trekt ze haar mondhoeken op bij elke nieuwe spatregenbui.
De boot is in middels in het midden van het kanaal beland. De draaiwinden hebben verloren van de harde rukwinden richting museumbrug. Hij duikt naar de spanen, slaat ze onhandig in hun bolders en rukt zo hard als hij kan het hout door het water. De oude vrouw geeft geen krimp, als de boot gevaarlijk overhelt en ter kennismaking een nieuwsgierige golf over de rand naar binnen stroomt. Hemeltjelief, wanneer heeft hij voor het laatst in roeiboot gezeten? In welke boot dan ook? Hij vecht met boot, spanen, wind en water alsof zijn leven er van af hangt. De boot slingert alle kanten op, maar zeker niet terug naar de veilige oever voor het station. Mee gaan met de stroom dan maar? Alleen een beetje bijsturen, dat ze niet tegen een dukdalf of een brugpijler aan knallen? Hij trekt de roeispanen in. De oude vrouw verstijft meteen. Ze spert haar ogen open en kijkt hem fonkelend aan. Ze zijn heel licht blauw, bijna grijs, met in beide ogen vlak naast de iris een intense felle bruine vlek.
"Doorgaan! Waag het niet op nu te stoppen. Hoe komen we ooit zo aan de overkant? Roeien! Roeien! Roeien! Werken voor de kost. Roeien!"
Hij roeit. Vanonder de halfgeloken leden houdt ze hem scherp in de gaten. De ontspannen uitdrukking op haar gezicht is verdwenen. Geraakt in zijn onafhankelijkheid wil hij er mee kappen. Hij weet alleen niet hoe. Hij roeit. Hij vecht. Hij spant al zijn spieren. Hij haalt. Hij trekt. Hij roeit. Zonder enig ritme. Opgejaagd door de storm. Half verdrinkend in opdringerige kanaalgolven. Hoe het hen is gelukt, weet hij niet, maar opeens slaan ze met een klap tegen de wal aan de centrumzijde van het kanaal. Ze breken tussen metershoge planten door en schuiven zo een paar meter door tot ze muurvast zitten in een diepe voor in het gras. Hij ziet sterretjes. Hij laat de roeispanen vallen en verbergt zijn gezicht in zijn handen.
"Goed gedaan, jochie. Zie je wel, met een beetje begeleiding is de jeugd wel in staat om iets te presteren. Kom. Opstaan! Van hieruit hebben we een prachtig uitzicht op het museumgebouw."
Hij kijkt tussen zijn vingers door. Het enige wat hij ziet zijn de woest bewegende bomen en struiken. Zo nu en dan slechts een glimp van geel en grijs en blauw.
"Het is wel goed", mompelt hij vermoeid.
"Kom maar",  antwoordt zij. "Je bent er wel aan toe om even bij te komen. Kom maar mee naar binnen."

Terug naar  Emaille van Groningen: inhoudsopgave



zaterdag 9 juni 2012

De Patriarch [Inhoudsopgave]

Inhoudsopgave van een verhaal dat groeit:

De Patriarch
Een feuilleton door Marcel van der Pol
Geschreven:1984 te Groningen













Het leek mij zo'n fascinerend idee om in de tijd dat BOM-vrouwen steeds bekender werden het verhaal te schrijven van een BOV-man. Wat zou mijn BOV-man bezielen om die keuze te maken (geen relatie, wel een kind, liefst van een onbekende)? Hoe zou hij de daaruit voortkomende problemen het hoofd kunnen bieden (je geen spermadonor, maar een draagmoeder nodig)? Tenslotte het vaderschap zelf....?

Emaille van Groningen [Inhoudsopgave]

Inhoudsopgave van een verhaal dat groeit:

  


Emaille van Groningen

Een feuilleton door Marcel van der Pol


Geschreven: Juli - augustus 2001; Groningen, Bretagne, Dordogne, 
Pyreneeën, Jura, Schwarzwald.







Emaille van Groningen
Een verhaal over twee bijzondere mensen, die elk een unieke visie op de werkelijkheid hebben.
Gesitueerd in Groningen, vlak naast de museumbrug. Als je het station uitkomt, zie je direct aan de overkant van het kanaal het opvallende Groninger Museum. De oever (aan de kant van het museum) is (in ieder geval "was" ten tijde van het schrijven) dicht begroeid met grote planten met reusachtige bladeren. Ik stelde mij zo voor dat ergens tussen deze planten mjn twee verhaalpersonages elkaar zouden ontmoeten... Wat dan? 

Eerlijk gezegd vindt hun ontmoeting al iets eerde plaats. Aan deze zijde van het kanaal.....

 "Je kunt hem al van verre aan zien komen. Als eerste zie je de rafelige punt van zijn oorspronkelijk zwarte, juten boodschappentas, als hij om de bocht van de tussen sluis en hoofdweg ingeklemde huizen komt. De tas wipt bij elke stap een halve meter opzij en omhoog. Even later wordt de rechterarm waaraan de tas hangt zichtbaar. Dan de hele man..."

Emaille van Groningen (3)

Hij krabbelt overeind. De rechterhand met de boodschappentas nog steeds diep in de zak van zijn jas gestoken. Volgens hem is de tijd gekomen om verder te gaan. Overal kom je zonderlingen tegen. Vandaag heeft hij zijn portie wel weer gehad. Weg is zijn stemming van algehele versmelting met de natuur. Hij werpt nog een laatste blik naar de overkant. Boomtoppen, wolken, wind en water... wat is de oerdans? Alles kreunt, steunt en beweegt om hem heen. Als je eens mee zou kunnen doen! Dan doet de wind opeens een geniepige aanval op zijn tas. Een wandelschoen glijdt weg in de door opspattend water nat geworden gras. Wild maaien zijn armen. De tas lijkt hem te ontglippen. Hij schreeuwt en dreigt de tas te volgen in de dans. De oude vrouw wijst hem op de subtiele verspringingen in het museumgebouw, terwijl zij met ijzeren kracht zijn pols grijpt.
"Zie je dat... Sta toch eens stil... Die onverwachte vormen... Luister dan toch...!"
Hij kan haar niet goed meer volgen. Zijn linkervoet zweeft boven het kanaalwater. Dikke schuimkoppen doordrenken zijn sokken en broekspijpen. Zijn tas is verloren. Op het moment dat de oude vrouw zijn pols grijpt, verliezen zijn vingers de controle over het handvat. Als een dronken vogel scheert de tas over het water, botst met kracht in een golf, springt op en wordt omhoog geblazen.
"Jonge lui hebben tegenwoordig geen respect meer voor kunst en cultuur."
Met een ruk heeft ze zijn oor naar haar mond toegetrokken.
"Krijg je de kans door een expert te worden voorgelicht, zit je een beetje met je voeten in het water te poedelen. Kom kerel, wees eens een beetje netjes. Ga zitten. Luister naar een wijze oude vrouw."
Hij kijkt langs haar heen naar zijn tas, waarvan het hengsel nu blijft haken achter een lantaarn op de museumbrug. Als zijn spullen er maar niet uitvallen. Als de wind de tas maar niet weer van de lamp van rukt. Als...
"Nee, je hebt gelijk." De vrouw schudt een paar maal fors zijn arm. Zijn oor wordt nu bijna tegen haar mond gedrukt. Hij kan nu horen dat ze elke harde klank  begeleidt door een zacht gesis.  "Helemaal gelijk! Dit perspectief is alleen goed voor toeristen. Moet je die brug zien. Ik was er op tegen. Helemaal op tegen. Wat moet je met een brug? Een brug nodigt uit tot oversteken. Wat betekent oversteken? Dichterbij komen! Waar dichterbij? Bij het museum? Zonde! Dit gebouw moet je bewonderen niet benaderen! Je moet diep onder de indruk raken, niet het betreden! Laten we naar huis gaan. Naar mijn tuintje. Daar tussen het groen, daar kun je pas echt van zijn nabijheid genieten."
Een paar extra rukken aan zijn handen zorgt er voor dat hij instemmend knikt. Twee tellen windstilte en de tas verliest het contact met de lantaarnpaal. Hij smoort een verwensing en wil naar de brug rennen.
"Nee, niet doen. Gevaarlijk! Zie je die golven dan niet!?"
De twee tellen windstilte is al weer ruimschoots voorbij. Razendsnel ronddraaiende winden slaan het water plat precies in het midden van het kanaal. Van daar uit vluchten golven alle kanten op. Beukend slaan ze op de oevers aan beide zijde en spoelen tot op het wegdek. Van schrik hapt hij naar adem. De laatste nog droge plekjes op zijn lichaam worden doorweekt door de grote druppelregens die de golven volgen. Ook de bruggen over het kanaal worden niet vergeten. De eerste golven slaan er al met kracht over heen.
"Wegwezen", fluistert hij.
"Welnee", verzekert zij. "Je moet alleen weten wat je wel en wat je niet moet doen."
"Dat weet ik!" schreeuwt hij en probeert zich los te rukken. Wat is dit voor idiote toestand!? Haar ijzeren greep wijkt geen millimeter.
"De jeugd van tegenwoordig. Niets kunnen ze meer zelf."
Onverstoorbaar klautert ze bij de wal naar beneden en  geeft hem een flinke zet tot hij in het bootje tussen beide spanen valt.
"U... Je bent toch niet... niet van plan..."
Zij geeft geen antwoord tot zij zelf in het wild dobberende bootje staat.
"Geloof mij, dit is de enige veilige manier. Kijk maar!"

Terug naar  Emaille van Groningen: inhoudsopgave