zondag 30 december 2012

Nachtburgemeester (lange versie)


Beernd Mostert zweet overvloedig in zijn officiële, winterse kleding. Peinzend uitkijkend over het Gouverneursplein, probeert hij te besluiten of klimaatveranderingen nu wel of niet tot de bestuurlijke competentie behoren. De aanleg van een tijdelijke ijsbaan beneden hem op het centrale plein van de stad, in zijn optiek zeker wel, evenals de invoering van een wietpas, de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers en het vast stellen van de hoogte van de lokale belasting. De beslissing of iets wel of niet tot de bestuurlijke competentie behoort, maakt het leven zo'n stuk gemakkelijker! Zo ja, dan neem je maatregelen en dan doe je er wat aan! Zo nee, dan...ach...

Beernd Mostert voelt zich oprecht dankbaar dat hij zich in dienst heeft kunnen stellen van een maakbare samenleving. Wanneer hij zo over het Gouverneursplein uitkijkt, met al die mensen, zowel Granendamse inwoners als bezoekers, die druk bezig zijn de tijd tussen kerst en nieuwjaar op een gezellige wijze te overbruggen, dan voelt het net alsof de stad voor een deel ook zijn schepping is. De grote kerstboom zal nog tot driekoningen de sfeer op het plein blijven verhogen. Het is hem gelukt om dit jaar een boom van een forse dertig meter te vinden. De verlichting bestaat uit knipperende rood/groene lampjes, uit lange slierten helgele lampjes die op de meest onverwachte momenten mooie Granendamse kerstspreuken vormen en uit blauwwitte lichtjes die als smeltende ijsdruppels eindeloos naar beneden vallen. Het gemeentebestuur staat geen enkele versiering toe, die zou kunnen verwijzen naar een specifieke religie of ideologie. Iedereen moet zich in Granendam welkom voelen. De traag invallende duisternis transformeert het plein tot een nostalgisch feërieke plek van intiem samenzijn.

De reusachtige Granendamse kerstboom staat aan de kop van de honderd meter lange ijsbaan, die vlak voor de kerst is aangelegd. In eindeloze cirkels draaien enthousiaste ouders en kinderen hun rondjes. Links van de ijsbaan is de markt, met muziek, een oliebollenkraam en rijen drukbezochte kraampjes. Rechts, afgeschermd door de kerktoren, weet hij een winterterras met straalkachels op palen, erwtensoep en warme wijn. Waarschijnlijk is elke stoel op het terras bezet, een van de voordelen van een ijs- en sneeuwvrije december. De Granendamse middenstand kan tevreden zijn. En dat is een goed ding in deze tijd van crisis.

Zijn blik wordt getrokken door een eenzame figuur, die met een ruime bocht om de kerktoren heen komt. Een oudere man, geheel gekleed in het zwart. Met zijn linkerhand draagt hij een houten klapstoel. Onder zijn rechterarm houdt hij een donkerbruin foedraal geklemd. Zijn gezicht gaat verscholen onder een reusachtige, zwarte hoge hoed. Alleen een kort grijs sikje is te zien, met daarboven een strakke mond en de zweem van een snor. Beernd Mostert ademt langzaam in door zijn neus en uit door zijn mond: drie tellen in, drie tellen uit. De oudere man is weer keurig op tijd. Elke keer vlak voordat dat het helemaal donker wordt, komt hij op zijn gemak langs de kerktoren de Gouverneurstraat in wandelen. Zonder op of om te kijken loopt de man vervolgens langs de zijkant van de kerk, passeert een ambtelijk pleintje en blijft dan steevast staan vlak onder de erker drie verdiepingen hoger ,waar Beernd Mostert achter het zijraam toekijkt. Het lijkt dan alsof de man even moet aarzelen. Hij werpt een vlugge blik omhoog en kijkt dan nadrukkelijk de straat op een neer om in een paar rustige stappen over te steken. Beernd Mostert beantwoordt de blik met een grimlach. Hij is ervan overtuigd dat de ander hem van beneden af niet kan zien. Zou de man daar echter toch elke avond op hopen? Dat zij elkaar even in de ogen kunnen kijken, heel even contact maken, een woordeloze afspraak bevestigen?

Aan de overzijde van de straat klapt de man de stoel uit en gaat zitten. Het foedraal plaatst hij voorzichtig tussen zijn benen voor hem. Zijn beide handen legt op de bovenzijde. Dan laat hij zijn kin rusten op zijn handen. Dat is het enige wat hij doet. Elke avond. Wanneer Beernd Mostert na weer een uitgelopen avondvergadering het pand verlaat op weg naar zijn welverdiende rust, dan is de man er altijd nog steeds: even roerloos en schijnbaar ontspannen. Alleen de ogen bewegen. Omhoog naar de erker van Beernd Mostert's werkkamer. Naar links of rechts al er verkeer en wandelaars naderen. Hij reageert nauwelijks als mensen hem groeten. Hij zit en kijkt. 's Morgens als Beernd Mostert weer vol goede moed een nieuwe dag wil beginnen is hij altijd weer verdwenen.

Wie hij is, of wat hij komt doen? Beernd Mostert weet het niet. Een stille actievoerder? Hoe lang zit hij daar al? Een paar weken? Beernd Mostert fronst in concentratie de wenkbrauwen. Misschien al langer. Een paar maanden? Nu hij er over nadenkt, sinds de dagen weigeren kouder te worden, ziet hij de man tegen elke avond verschijnen, inclusief zijn stoel en zijn foedraal. Zou hij hier zijn om te protesteren tegen ongewenste klimaatveranderingen? Nee, dat kan niet! Onmogelijk! Ze hebben toch helemaal nog niet de toenemende veranderingen in het klimaat tot het bestuurlijke domein verklaart!? Opeens krijgt hij zin in een goede sigaar. Voor zijn geestesoog steekt hij de brand in een omvangrijke havanna. Hij proeft de rook op zijn tong en het woord 'domein'. Bestuurlijk... domein... Misschien klinkt dat nog beter dan 'bestuurlijke competentie'?

Hij verplaatst zich naar het brede middenraam van de erker en kijkt neer op de zwarte hoge hoed aan de overkant. Zijn rookbehoefte neemt sterk toe. Zijn borst trekt krampachtig samen in heftig verlangen. Het is echter binnen de bestuurlijke (...?...) gebleken om werkkamers in openbare gebouwen rookvrij te verklaren. In een goed getimede pavloviaanse reactie hoest Beernd Mostert kort en heftig. In twee stappen staat hij achter zijn bureau en schenkt een glas cognac in. Terug bij het raam ziet hij hoe de man aan de overkant omhoog kijkt. Verwijtend? Hoezo!?

Nu heeft hij er schoon genoeg van. In een slok slaat hij de cognac achterover en haast zich waardig de kamer uit. Met twee treden tegelijk daalt hij de trap af. Verbaasde hoofden kijken om de hoek van diverse deuren. "Het is... eh... al... eh... goed!", bromt Beernd Mostert zo laag mogelijk, als een reeds kalende man naar voren snelt om de deur open te doen. Hij glimlachtverontschuldigend naar man. Diens tomeloze ambitie verwarmt zijn hart. Wie weet zullen ze ooit nog eens samen een ministerie bestormen en op nieuwe, behoudende en handhavende wijze het land gaan redden van de ondergang.
Achter hem valt de deur dicht. Voor het eerst in vele jaren loopt Beernd Mostert niet direct richting Gouverneursplein, maar slaat links af, loopt onder de erker van zijn werkkamer door en steekt de straat over. De oudere man zit achteruit op zijn stoel. Zijn hogehoed raakt de muur achter hem. De handen heeft hij over elkaar geslagen. Tussen zijn benen klemt hij het foedraal. Zijn lichtgrijze ogen staan nieuwsgierig. Beernd Mostert staat recht voor hem en zwijgt.

"Koud?" vraagt de oudere man vriendelijk.
Zie je wel denkt! denkt Beernd Mostert. Had ik toch gelijk. Gaat het weer om een of andere mulieuactivist! Hij trekt het jasje van zijn driedelig maatpak wat dichter om zich heen. Hier in de schaduw is het kouder, dan hij had verwacht. Je kunt ook niet àlles regelen. Als die activisten eens wisten hoe zwaar zijn ambt was. Hoe veel vragen, klachten en verlangens er dagelijks op hem en zijn medewerkers afkwamen. Deden hij en zijn mensen soms niet hun uiterste best? Waar bleef het vertrouwen van de burger?
Omstandig zoekend kijkt Beernd Mostert om zich heen naar een plek om te zitten of tegen aan te leunen.

Vanaf het Gouverneursplein komt een groepje luidruchtige mensen aanlopen. Ze aarzelen even bij het passeren van de twee mannen. Het lijkt alsof ze willen groeten. Dan lopen ze echter beide mannen nadrukkelijk negerend door, een stuk rustiger dan even tevoren.
Beernd Mostert observeert de oudere man. De manier waarop hij zijn hoofd laat rusten op zijn handen, de rechtheid van zijn rug, de beweeglijke ogen, alles straalt alertheid uit. En rust. Beernd Mostert zwijgt. Voor het eerst sinds jaren heeft hij het gevoel dat hij geen woorden kan vinden om te zeggen. Hij probeert te zien, wat de oudere man ziet. Vanuit zijn ooghoeken houdt hij de ander scherp in de gaten. Waar de blik van de ander heengaat, probeert hij met de zijne te volgen. Hij ziet lichtjes helderder worden in de toenemende duisternis. Hij ziet mensen vrolijk over het Gouverneursplein zwerven. Hij hoort gelach, gevloek, geschreeuw, luidkeels gevoerde gesprekken en het schurende geluid van glijdende ijzers over het ijs. Met enige regelmaat komen auto’s, fietsers en wandelaars langslopen. Zodra ze de Gouverneursstraat inkomen heeft hun blik hen al gevonden. Bijna nonchalant volgen ze elke passant tot deze weer uit het zicht zijn verdwenen. Sommigen brengen de moed op om te groeten, anderen snellen met afgewend hoofd voorbij of schijnbaar diep verzonken in elkaar en hun gesprek. Beernd Mostert voelt zich de waarnemer van een vertrouwde beeld van een doordeweekse winteravond in Granendam. Hij kan niet langer een glimlach onderdrukken. Zo kent hij deze stad. Dit is zìjn stad.

Alleen de man tegenover hem is een raadsel. Beernd Mostert recht zijn rug, fronst zijn wenkbrauwen en verlaagt zijn stem.
“Wie bent u? Wat doet u hier elke avond buiten op die stoel?”
“Kijken”, is het antwoord. “Kijken èn zien”, voegt hij bedachtzaam knikkend er aan toe. “Jullie daarbinnen zien niet zo veel. Jullie weten nog niet de helft van wat er hier buiten gaande is.”
“Wat dan!?”, reageert Beernd Mostert geïrriteerd.
“Kijk zelf maar.”
De oude man komt rustig overeind en biedt Beernd Mostert zijn stoel aan. Voorzichtig legt hij het foedraal in diens armen. Dit voelt zwaarder aan dan verwacht. Peinzend draait Beernd Mostert het foedraal een paar maal rond in de handen.
“Voor alle zekerheid”, zegt de oudere man. “Alleen in uiterste gevallen van nood gebruiken.”
Dan draait hij zich om en loopt langzaam in de richting van het Gouverneursplein.
Aan de overzijde van de straat verschijnt een lichtelijk kalende ambtenaar met een lange winterjas over de arm. Bezorgd kijkt hij naar Beernd Mostert op zijn klapstoel.

“Als ik u was, zou ik gewoon eens een tijdje op die stoel blijven zaan zitten.”
De oudere man blijft staan en half omgedraaid kijkt hij naar Beernd Mostert. Deze klemt het foedraal stevig tussen de knieën en wenkt dwingend de ambtenaar met de jas over te steken.
“Verrassend wat je dan niet allemaal over je eigen stad ontdekt, als je een aantal nachten hier doorbrengt . Bijzonder. Heel bijzonder. Leerzaam zou ik het willen noemen. Voor elke stadsbestuurder aan te raden. Biedt echt een geheel ander perspectief. Heel verhelderend.”

Marcel van der Pol
30 december 2012